mouw

{{mouw}}{{/term}}

1 manche 〈v.〉

♦voorbeelden:

1   met opgestroopte mouwen • les manches retroussées

     de mouwen opstropen • retrousser ses manches 〈ook figuurlijk〉

     ik weet er geen mouw aan te passen • je ne vois pas de solution

     hij weet overal een mouw aan te passen • il sait toujours se tirer d'affaire

     〈Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand de mouw vegen, strijken • lécher les bottes de qn.

     iemand aan zijn mouw trekken • tirer qn. par la manche 〈ook figuurlijk〉

     〈Algemeen Zuid-Nederlands〉 iets achter, in de mouw hebben • être sournois

     〈figuurlijk〉 iemand iets op de mouw spelden • monter un bateau à qn.

     〈figuurlijk〉 hij laat zich niets op de mouw spelden • on ne peut pas lui raconter n'importe quoi

     〈figuurlijk〉 iets uit zijn mouw schudden • 〈onvoorbereid〉 ±improviser qc.; 〈verzinnen〉 inventer qc. de toutes pièces

Deens-Russisch woordenboek. 2015.